o. (-s),
1. steenbeitel met puntig uitgesmeed einde, voor het afspitsen van steen: de steenhouwer gebruikt een puntijzer voor het ruw bekakken van harde steensoorten; 2. (bij draaiers) groefbeitel om groeven in het hout te steken;
3. (bij leidekkers) gereedschap in de vorm van een driehoek met een steel: voor het afhakken legt de dekker de lei op het puntijzer, waarvan de bovenrand eveneens aangescherpt is en dat voor ’t gebruik met zijn punt in het dakbeschot wordt vastgezet;
4. (gew.) lange ijzeren staaf gebezigd tot het punten (II, 3.).