v. (-en),
1. plaatselijke zwelling van de huid, veroorzaakt door een etterige ontsteking: zijn gezicht zit vol puisten ; — (niet alg.) ergens de puist aan hebben, ergens het land, ergens een hekel aan hebben; — (gemeenz.) zich een puist lachen, zich een ongeluk, een bochel lachen;
2. lichte aandoening van de smeerklieren der huid, inz. op het aangezicht, pukkel; (scherts.) een puistje van goed gedrag;
3. (Zuidn.) klein ventje: het is maar een puiste, maar hij heeft macht voor twee;
4. (Zuidn.) grappig persoon, snaak.