I. PUIKELEN,
(puikelde, heeft gepuikeld), (Zuidn.)
1. met het puikelnet vissen;
2. in de puikel kruipen: de vis zal vandaag wel puikelen.
II. PUIKELEN (puikelde, heeft gepuikeld), (Zuidn.) prikken, kwetsen, wonden: gepuikeld worden, gekwetst worden door een puikel (II.).