(pufte, heeft gepuft),
1. blazen van de warmte : in de propvolle wagen zaten alle reizigers te puffen van de warmte;
2. bij het roken kleine rookwolkjes met poffend geluid wegblazen: hij smakte aan zijn pijp en pufte door de lucht;
3. hijgen of oprispen ten gevolge van overdadig eten of drinken: hij zat te puffen na het lekkere doch zware feestmaal;
4. (van zaken) met kleine ontploffingen gassen uitlaten: uit de tuit van de theeketel pufte de stoom; een puffende motorboot.