(Fr.), bn. bw.,
1. eerst ontstaan, vroeg(st) aanwezig: het primaire tijdperk, de oudste periode van de aardgeschiedenis; de primaire vormen der kristallen, de grondvormen;
2. niet herleidbaar: een primair verschijnsel; primaire getallen, de ondeelbare;
3. voornaamste: primair kanaal van een bevloeiing; een primaire weg; — (rechtst.) primaire vordering, telastelegging, wat in de eerste plaats gevorderd of ten laste gelegd wordt (in tegenst. tot subsidiair);
4. bw., in de eerste plaats: iem. primair moord en subsidiair doodslag ten laste leggen.