(prentte, heeft geprent),
I. iets met kracht in of op een stof persen zodat de vorm van het voorwerp in die stof zichtbaar wordt: met een lepel ribben in de boter prenten; — meestal fig.: zich iets in het geheugen, in de geest prenten ; iets in het hart, in de ziel prenten.
II. (jag.) wild opsporen langs zijn prent.