Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Passer

betekenis & definitie

I. m. (-s),

1. tweebenig werktuig om cirkels of bogen te beschrijven en kleine afstanden te meten en uit te zetten bij tekenwerk ;
2. naam van een sterrenbeeld (Circinus).

II. (<Mal. pasar), m. (-s), (Ind.) markt waar men samenkomt om handel te drijven.

< >