bn. bw. (-er, -st),
1. de belangen van de een of ander op een onbillijke wijze opzettelijk voorstaande : een rechter mag niet partijdig zijn; partijdig te werk gaan;
2. door vooringenomenheid niet onbevangen in zijn oordeel: de haat is partijdig, maar de liefde nog meer ; — een partijdig oordeel, eenzijdig.