Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pacht

betekenis & definitie

(<Lat. pactum, overeenkomst) v. (-en),

1. overeenkomst, rechtsgeldige regeling ten opzichte van de verplichting tot betaling van een jaarlijkse rente door hem die enig goed (thans inz. een agrarische eigendom) van een ander verkrijgt: iets in pacht nemen, hebben, geven; de pacht aanvaarden; — (fig.) hij doet, praat, alsof hij de wijsheid in pacht heeft, alsof hij alleen maar het goed weet; — je schijnt die stoel wél in pacht te hebben, gezegd tegen iem., die zich het gebruik er van voorbehouden wil.
2. pachttijd: mijn pacht is met Mei verstreken.
3. pachtgeld: ik heb mijn pacht al betaald.

< >