v. (-en),
1. volksn. voor verschillende planten, b.v. het madeliefje, de gele narcis en de sleutelbloem; — 2. (fig.) nieuw kleedje dat men op Pasen voor het eerst aandoet (voornamelijk bij meisjes): zij heeft een paasbloem (paasbloemetje) aan.
3. zij die een nieuw kleedje op Pasen aan heeft: zij is een paasbloem.