m. (-en),
1. wat over iets anders heen slaat: de overslag der pannen, dat deel dat over de onderliggende pannen hangt: de overslag van een jas, dat de knoopsgaten bedekt; — omslag van kledingstukken, rand;
2. berekening, raming : eerst moeten wij een overslag der kosten maken ; — bij overslag, bij raming, globaal; — overslag van de belasting, verdeling;
3. het overslaan van goederen van het ene schip in het andere : de overslag van graan; in overslag werken, de vracht van een boot rechtstreeks overladen in een andere die er gewoonlijk naast ligt;
4. (kaartsp.) bij het bridge: trek die men maakt boven de gebodene;
5. het omslaan; plotselinge overgang tot een andere toestand.