(overgroeide, heeft overgroeid),
1. groeiende overdekken: de brandnetels overgroeien dat hele stuk land; die muur is geheel overgroeid met klimop:
2. groeiende overdekt worden met nieuw weefsel: de wond van de appelaar was na vijf jaar weer overgroeid;
3. (bosb.) (van de kronen van bomen) boven die van andere bomen groeien: de onderdrukte bomen waren reeds spoedig overgroeid;
4. wederk. zich overgroeien, te sterk groeien, uit zijn kracht groeien.