(erfde over, heeft en is overgeërfd),
1. (overg.) (van lichamelijke of geestelijke eigenschappen) bij de geboorte van ouders of voorouders verkrijgen: de deugden die zij van het voorgeslacht hadden overgeërfd;
2. (oneig.) van een ander overnemen: van een van zijn patiënten had hij die kwaal overgeërfd (Schimmel);
3. (onoverg.) door erfenis op iem. overgaan: een machtige familie, die haar land van vader op zoon doet overerven;
4. overgaan op nakomelingen: de gebreken en ziekten der ouders erven maar al te dikwijls op de kinderen over.