I. (beet over, heeft overgebeten),
1. (Zuidn.) in tweeën bijten: een touw overbijten;
2. onbep. w. en zn. o., de bovensnijtanden vóór en geheel vrij van die der onderkaak hebben (tgov. onderbijten): overbijten is in geen enkel hondenras geoorloofd;
II. (overbeet, heeft overbeten), (Zuidn.) bijten over de gehele uitgestrektheid van iets: zijn arm is door de muggen overbeten.