bn. bw. (-er, -st),
1. fatsoenlijk, wellevend: zich ordentelijk gedragen; een ordentelijk mens ; — je kunt niet ordentelijk met hem spreken, niet naar behoren;
2. zijnde zoals het betaamt; — (bw.) naar den eis ; naar behoren ;
3. billijk, redelijk : hij vraagt er 5 gulden voor, dat is ordentelijk.