I. (wies, waste op, heeft opgewassen),
1. al wassende (van de grond) opnemen : bloed opwassen ;
2. door wassen verbruiken:
3. door wassen reinigen; ook bep. van linnengoed enz. dat reeds gewassen is: nawassen, nog eens wassen.
II. (wies op, is opgewassen),
1. in de hoogte wassen, opgroeien: het welig opwassend boompje ; zij zijn met elkander opgewassen, opgegroeid, opgevoed ; — in deugd opwassen, deugdzaam opgroeien; — zie ook Opgewassen ;
3. (van schorren) hoger opslibben.