Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opvliegen

betekenis & definitie

(vloog op, is opgevlogen),

1. in de hoogte, opwaarts vliegen: de duif vloog op ; — (van kledingstukken) wapperende omhoog vliegen;
2. (veroud.) ontploffen, in de lucht vliegen : het buskruit vat vuur en vliegt met vriend en vijand op (Tollens); — (zegsw.) hij mag voor mijn part opvliegen, ik heb maling aan hem;
3. haastig naar boven lopen : hij is de trappen opgevlogen ; tegen iets opvliegen;
4. schielijk opstaan: wij vlogen op toen wi j vader hoorden komen; van schrik vloog hij van zijn stoel op ;
5. opstuiven, driftig worden, in toorn geraken; opvliegen als buskruit; opvliegen als een bosje vlooien, snel toornig worden;
6. in een bep., niet noodzakelijk opwaartse richting snellen: als een aangeschoten hert vloog Saïdjah ’t pad op.

< >