(spande op, heeft en is opgespannen),
1. geheel spannen, door het te bevestigen en aan te trekken : snaren opspannen; — een trommel opspannen, het trommelvel spannen; — het doek voor een schilderij opspannen ; voor buitenmuren wordt eerst behangerslinnen opgespannen en daarna behangen; — (wev.) een ketting opspannen, stevig vastmaken;
2. door spannen uitzetten, bol gaan staan; een opgespannen buik;
3. (Zuidn.) (gemeenz.) uitvaren, razen.