(ruide op, heeft opgeruid),
1. ophitsen, tot ontevredenheid aanzetten door daarop berekende woorden of geschriften, opstoken: het volk opruien; zich tegen iem. laten opruien ; opruiende geschriften; — opruien tot een strafbaar feit, dit uitlokken;
2. (van hartstochten) opwekken, prikkelen: de opgeruide driften;
3. (dicht., van de zee en de golven) in beroering brengen : de opgeruide baren.