(lepelde op, heeft opgelepeld),
1. met een lepel opeten;
2. (van spijzen, inz. van soep of brij) met een lepel opscheppen, opdienen; — (fig.) oude soep oplepelen, vertellen wat reeds lang geleden bekend was ; op een examen zijn boekenkennis oplepelen, opdissen, opzeggen; — hij lepelt dat mooi op, stelt het mooi voor.