(laadde op, heeft opgeladen),
1. (van personen) als lading op zich nemen: zij helpt de reizende koopman in het opladen van zijn pak (Beets);
2. op iets (voer- of vaartuig, lastdier) laden: hooi, stenen opladen; — (Zuidn.) iem. opladen, laten plaats nemen in zijn rijtuig;
3. (met begripsverwisseling) bevrachten : een wagen, een paard opladen;
4. (oneig.) iem. iets opladen,
a) een zware of onaangename last (kommer, verantwoordelijkheid enz.) te dragen geven; b) (gew.) iem. iets wijs maken.