(krulde op, heeft en is opgekruld),
1. (overg.) krullend omhoog doen gaan : het haar opkrullen ; veren opkrullen ; — van de lippen, als teken van minachting of misnoegen; — (Zuidn.) zijn neus opkrullen, optrekken, als blijk van afkeuring of minachting;
2. (onoverg.) krullend omhoog gaan : zijn snor krult op ; houtspaanders krullen tegen de beitel op ; — naar boven omkrullen : die blaadjes zijn opgekruld.