(knoopte op, heeft opgeknoopt),
1. met een knoop opbinden: zijn broek, de rokken, opknopen; de staart van een paard opknopen ;
2. (van personen) met de strop ophangen: met hun gevangenen maakten zij korte wetten, die werden eenvoudig opgeknoopt; — zich opknopen, zich door ophanging van het leven beroven.