Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opgroeien

betekenis & definitie

(groeide op, is opgegroeid), groeiende omhoog gaan, opschieten, langer, groter worden: die kinderen groeien aardig op ; — tot zijn volle wasdom komen : de omgeving waarin hij opgegroeid was ; hij groeit voor galg en rad op, wordt een booswicht; — met iem. opgroeien, tegelijk met hem groter worden; — (veroud.) ik ben er niet tegen opgegroeid, hij is tegen mij niet opgegroeid, opgewassen.

< >