(fleurde op, is en heeft opgefleurd),
1. (overg.) (weer) fleurig maken: die regen zal al het groen wel opfleuren; — fig. : een kamer wat opfleuren, vrolijker maken met wat versiering enz.; — iemand opfleuren, opmonteren, opvrolijken;
2. (onoverg.) weder fleurig, levenslustig, monter enz. worden.