Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Openhouden

betekenis & definitie

(hield open, heeft opengehouden),

1. zorgen dat iets niet dicht gaat of gesloten wordt: een deur openhouden; — een achterdeurtje openhouden , behendig zorgen dat men in geval van nood zich kan terugtrekken; de achterpoort openhouden, zorg dragen voor geregelde ontlasting; — het weer is zo zacht dat men de gehele dag de ramen kan openhouden , niet sluiten; — de ogen openhouden, goed toezien; — iem. de mond openhouden, voor zijn onderhoud zorgen; — een riool, een afvoerbuis openhouden, zorg dragen dat ze niet verstopt raken; — (Zuidn.) een winkel openhouden, een winkel houden;
2. onbezet, vrij houden: een plaats, een betrekking openhouden; — een huis voor iem. openhouden, het nog niet aan iem. anders verhuren; — hij houdt de herberg open voor zijn broeder, die onder dienst is, hij vervult zolang de betrekking van herbergier voor zijn broeder.

< >