bw., (in N.-Nederl. alleen in de schrijftaal),
1. het ene op het andere, op elkander: het zijn er twee opeen;
2. vlak tegen, dicht bij elkander: jullie staan te veel opeen;
3. (Zuidn.) tegen elkaar (bewegen, stoten enz.);
4. na elkaar; vgl. opeenvolgen.
Opeen vormt met verschillende werkw. scheidbare samenst., die dan betekenen: door de werking komen of brengen in de toestand door opeen uitgedrukt. Voor de vervoeging dier werkw. zie men bij de enkelvoudige.