Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opdrogen

betekenis & definitie

(droogde op, heeft en is opgedroogd),

1. (overg). droogmaken: zijn tranen opdrogen; — (oneig.) iemands tranen opdrogen, hem troosten, zijn leed doen vergeten; — (gew.) ik zal hem opdrogen, als ik hem te pakken krijg, een flink pak slaag geven;
2. (onoverg.) droog worden: de straten drogen al op; de pokken drogen al op; — verdrogen: de inkt in mijn inktpot is opgedroogd; — ook fig.: de ouderdom, waarin zo veel bronnen van genot zijn opgedroogd.

< >