o. (-s),
1. kleine o;
2. (Zuidn.) cijferteken nul: er staat een ootje te veel; — een ootje in 't cijfer zijn, niets te zeggen, in te brengen hebben;
3. kringetje in verschillende kinderspelen: in ’t ootje knikkeren, (ook) ootjeknikkeren, waarbij een knikker die in het ootje staat het mikpunt is; — (fig.) iem. in ’t ootje nemen, hem tot mikpunt van zijn spotternij maken, hem in de maling nemen.