Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oosterling

betekenis & definitie

m. (-en),

1. (hist.) inboorling van Oostland (het Oostzeegebied), inz. een inwoner van een Hanzestad : Brabanders en Vlamingen, zelfs Oosterlingen bezochten de Dortse markt;
2. inboorling van Azië ; (N.-I.) vreemde Oosterlingen, buiten Indië geboren Aziaten;
3. (w. g.) Nederlander die in den Oost woont of gewoond heeft;
4. (Zuidn.) Oost-Vlaming.

< >