m. (-en), (folklore) volksdans gehouden als de oogst binnen is.
OOGSTEN, (oogstte, heeft geoogst),
1. als oogst, resp. de oogst binnenhalen, de veldvruchten, inz. de granen, maaien, verzamelen en onder dak brengen : aanschouwt de landen, want zij zijn alrede wit om te oogsten (Joh. 4 : 35); vlas oogsten; — (spr.) gelijk men zaait, zo zal men oogsten, men ontvangt steeds loon naar verdiensten;
die wint zaait, zal storm oogsten;
2. (Zuidn.) de op het veld overgebleven korenaren verzamelen ; aren lezen ;
3. (fig.) verwerven, inoogsten : dank, lof, bijval oogsten.