bn. (-er, -st),
1. geen volle vrijheid genietende; niet tot de stand der vrijen behorende, horig: (gesch.) mensen van on'vrijen stand; — (fig.) persoonlijk onvrij', gezegd van iem. wiens vil beheerst wordt door die van anderen;
2. (van plaatsen) waar men zijn volle vrijheid niet genieten kan : een on'vrije kust; — inz. waar men door anderen kan worden bespied: het is hier erg onvrij'; deze kamer is onvrij'; —on'vrij territoor, strook grond langs de grenzen waar de gewone vrijheid van verkeer aanmerkelijk is ingekort teneinde smokkelen tegen te gaan;
3. (van goederen enz.) onderworpen aan tol, verbeurdverklaring of welke lasten ook : on'vrije waren, contrabande ; — on'vrije vlag, (in de zee-oorlog) vlag van een land dat in oorlog is.