bn. (...daner, -st),
1. onbetaald, onvereffend : die schuld is nog onvoldaan;
2. onbevredigd: wij zetten mistroostig en onvoldaan de reis voort; een neiging bleef onvoldaan; ik was onvoldaan over zijn gedrag;
3. van onvoldaanheid getuigende: een onvoldane blik.