bn. bw.,
1. niet vervalst, zuiver; niet met vreemde, meestal schadelijke bestanddelen vermengd: onvervalste melk;
2. echt, oorspronkelijk, zuiver: in onvervalst Gelders dialect; onvervalste, oudvaderlandse kunst; inz. van de geloofsleer: het waar en onvervalst geloof.