(alleen nog in het verl. deelw. onttogen),
1. buiten iemands macht of bereik brengen: door een bocht der rivier was het broze vaartuig aan zijn oog onttogen; — aan zich zelf onttogen, in geestvervoering, in verrukking.
2. uit iets te voorschijn trekken: een kind, ternauwernood aan de moederlijke schoot onttogen (Multatuli).