(ontroofde, heeft ontroofd),
1. roven van —, door roof ontnemen: iem. geld en goed ontroven; iem. zijn eer en goede naam ontroven.
2. aan iem. onthouden: welk vijandig gevoel ontrooft mij de liefde van mijn vader.
3. benemen: kwalen die mij alle lichaamskrachten zullen ontroven.