Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ontgaan

betekenis & definitie

(ontging, is ontgaan),

1. (w. g.) van iets weggaan, iets verlaten, begeven: de wereld in een cel ontgaan; — ontwijken.
2. aan iem. of iets ontkomen: hij trok zich terug om hun dank te ontgaan; als mijn vader u zag, zoudt gij de knuppelslagen niet ontgaan; rampen, niet te ontgaan in ’s levens loop; — (spreekt.) dat is niet te ontgaan, daaraan is niet te ontkomen.
3. voor iem. verloren gaan: die fameuze prijs zal u nu ontgaan; dat voordeeltje is mij ontgaan.
4. uit het geheugen verdwijnen: de zaak is mij ontgaan.
5. aan iemands oog of oor ontsnappen: dit schijnt zijn opmerkzaamheid ontgaan te zijn.
6. het zou mij zeer ontgaan, indien..., ik zou mij zeer vergissen, het zou mij zeer verbazen, enz.
7. iemand ontgaan, hem niet duidelijk zijn, door hem niet begrepen worden: hoe u dat kunt beweren, ontgaat mij.

< >