bn. bw.,
1. zonder gêne of zonder zich te generen, meest in minder gunstige zin, onvormelijk, ongemanierd: een ongegeneerde houding; — bw., zonder plichtplegingen, zo maar: ongegeneerd bij iem. binnenkomen ; zich ongegeneerd (van iets) bedienen;
2. erg, ruw : een ongegeneerd pak slaag ; — bw.: iem. ongegeneerd de waarheid zeggen, op krasse toon;
3. (Zuidn.) zonder zorgen, onbekommerd: ongegeneerd leven.