I. (stond onder, heeft ondergestaan), onder water staan: alle gorzen staan onder;
II. (onderstond, heeft onderstaan),
1. op zich nemen, ondernemen, beproeven, wagen, zich verstouten: ‘t is dit verbod alleen, dat ze onderstaan te krenken ; een zware tocht, door niemand onderstaan ;
2. (Zuidn.) lijden, verduren, uitstaan: ge kunt niet geloven, wat ik al heb moeten onderstaan.