bn.,
1. niet van een beslag voorzien, zonder hoefijzers: een nog onbeslagen paard; — (spr.) onbeslagen ten ijs komen, iets ondernemen zonder behoorlijk voorbereid of toegerust te zijn;
2. (van land) niet bemest: gehele uitgestrekte heiden waren onbesla'gen of onbebouwd;
3. niet beslagen (met vochtigheid, damp enz.): ’s winters kan men de vensterruiten moeilijk onbesla'gen houden.