bn.,
1. (van. vruchten) niet. wormstekig;
2. (fig.) onbesmet.
ONAANGETAST, bn., in de uitdr. onaangetast laten of blijven,
1. niet vijandig bestoken, niet aanvallen;
2. (van een ziekte) ongeschonden laten, niet aangrijpen;
3. (van eetwaren en bezittingen) er niet van gebruiken.