(omstrengelde, heeft omstrengeld),
1. met of als een streng, gevlochten band enz. omgeven; — strengelend omvatten: de klimop omstrengelt de eik;
2. stevig omsluiten, omsnoeren: de heilige band der liefde en der vriendschap omstrengelt hen;
3. (van de armen) omvatten, omklemmen; — vand. omarmen, omhelzen: als gij mij omstrengeld houdt.