(stapte om, heeft en is omgestapt),
1. met vaste, gelijkmatige schreden om of langs iets heen lopen: ik heb even een singeltje omgestapt;
2. stapvoets om iets heen rijden: de koetsier is de lelijke draai omgestapt;
3. zonder bepaald doel, doch met vaste, gelijkmatige schreden, omwandelen: gaat ge mee wat omstappen?
4. langs een omweg stappen: laten we dat eind nog maar omstappen;
5. stappende omwerpen: pas op, stap die emmer niet om.