(spookte om, heeft omgespookt),
1. spokend rondwaren: men verhaalt, dat in het oude kasteel de geest van een der voorouders omspookt;
2. als een spook rondlopen, hetzij geheimzinnig en schrikverwekkend, hetzij met woest getier: zij kan ’s nachts als een geest door het huis omspoken; wat heeft dat dronken volk weer omgespookt!