I. (spoelde om, heeft omgespoeld),
aan alle kanten spoelen, schoonmaken met water: kopjes, glazen omspoelen; heb je de theepot wel goed omgespoeld?
2. omverwerpen door er tegen aan te spoelen, door de werking van de spoelende golfslag doen omvallen of instorten: de zee spoelt dijken en dammen om;
II. (omspoelde, heeft omspoeld), spoelend omgeven, rondom bespoelen: de stroom omspoelde ons huis.