(jaagde, joeg om, heeft en is omgejaagd),
1. voortdrijven in een kring: in volle galop heeft hij de paarden het renperk omgejaagd ;
2. jagen langs de omtrek van een aangewezen ruimte, er jagende omheen gaan: wc hebben wat vaak het jachtveld omgejaagd, maar niets geschoten; — her- en derwaarts jagen, op de jacht in verschillende richtingen rondkruisen: we hebben de hele middag op het grote jachtveld omgejaagd, maar geen wild gezien :
3. jagen langs de omtrek van een aangewezen ruimte, er in snelle vaart omheen rijden: in tien minuten hebben {zijn) wij de stad omgejaagd; — her- en derwaarts jagen, zonder bepaald doel in verschillende richtingen in snelle vaart rijden: wij hebben een uur lang over de heide omgejaagd;
4. (fig.) in wilde vaart de aderen doorstromen of de ziel doorkruisen: terwijl een ijlkoorts in zijn verhit brein omjaagde.