I. (greep om, heeft omgegrepen),
1. om zich heen grijpen: de blindeman greep in 't wilde om zonder iem. te vangen;
2. achterwaarts grijpen, met een wending achter zich heen naar iets grijpen: hij was stil achter mij geslopen, en toen hij mij wilde aanpakken, greep ik in eens naar hem om;
II. (omgreep, heeft omgrepen), (w. g., dicht.)
1. krachtig omvatten, in de armen sluiten: hij omgrjipt met zijn armen moeder, zoon en zusters, en kust ze allen in zoete vervoering; zij hield het kruisbeeld met haar rechterhand krampachtig omgrepen',
2. (fig.) als in een greep samenvatten, te gelijk in gedachten omvatten: hij omgrijpt veel in zijn wensen.