Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Nap

betekenis & definitie

m. (-pen),

1. (dicht.) beker, drinkschaal: de omkranste nap met Rijnwijn volgeschonken;
2. houten kom of diepe schotel: een nap met melk ; — oudtijds een gewoon gereedschap der bedelaars;
3. (gew.) kleine boot door de hoekers bij de uitoefening der beugvisserij meegenomen.

< >