Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Mop

betekenis & definitie

I. MOP

m. en v. (-pen), iem. zonder goede manieren , lomperd, sukkel; scheldwoord: Indische mop.

II. MOP

v. (-pen),
1. grote gebakken metselsteen: klinkers en moppen;
2. hard, langwerpig koekje: Weesper moppen;
3. niv., (gemeenz.) duiten geld: hij heeft moppen ;
4. groot stuk, brok : een mop hout, turf)
5. (fig., gemeenz.) aardigheid, grap, anecdote: een aardige mop ; — een schuine mop, een aardigheid van verdacht gehalte ; — moppen tappen, grappen verkopen;

voor de mop iets doen, voor de grap, uit scherts;

6. stukje, deuntje : hij tokkelt v:at mopjes op de piano;
7. iets waar iemand mee voor den dag komt: bij het examen slaat de professor deze vraag nooit over, dat is zijn vaste mop.

III. MOP

m. (-pen), zie mops.

IV. MOP

v. (-pen), mopmuts: Guurtje die des zondags een kap draagt maar een mop in de week (N. Beets).

< >