I. (zag mis, heeft misgezien), verkeerd zien;
II. (miszag, heeft miszien),
1. niet zien, niet opmerken: de zet die de speler misziet, omdat hij zich op de stukken heeft stomp gekeken;
2. (Zuidn.) iets lelijks aan iem. of iets opmerken;
3. (Zuidn.) iem. niet gaarne zien, hem minachten;
4. zich miszien (Zuidn.), verkeerd zien: ik dacht dat ik u daar had zien lopen, maar ik zal mij miszien hebben; — tijdens de zwangerschap iets afzichtelijks zien, waardoor men een kind krijgt met gebreken, zich verzien : ze heeft zich miszien op een aap.